Psychoanalyse als theorie
Freud (1856-1939) legde de basis voor de psychoanalyse. Tegenwoordig spelen Freuds ideeën nog steeds een belangrijke rol in de psychoanalyse en wordt er regelmatig op zijn ideeën teruggegrepen maar tegelijkertijd heeft de psychoanalyse een enorme ontwikkeling ondergaan.
Er is bijvoorbeeld veel onderzoek gedaan naar de vroegkinderlijke ontwikkeling. Daarmee heeft de ontwikkeling in de eerste drie levensjaren in de psychoanalytische theorie een meer prominente plaats gekregen dan bij Freud het geval was. Bij hem stond de oedipale fase rond 4 jaar in het centrum van de belangstelling.
Psychoanalytische theorieën
De ontwikkeling na Freud is zo veel verschillende kanten op gegaan dat er heden ten dage niet meer gesproken kan worden van één psychoanalytische theorie maar er is sprake van een heel aantal psychoanalytische theorieën.
Psychoanalyse met een sterke nadruk op de hechtingstheorie. De hechtingstheorie gaat ervan uit dat kinderen zich instinctmatig hechten aan hun verzorgers en dat gebreken in de vroege gehechtheidsrelatie kunnen leiden tot emotionele problemen later. Het is een optimistisch georiënteerde theorie, die uitgaat van een maakbare samenleving. Er is wat misgegaan in de vroege kinderjaren, dat wordt hersteld in de analyse.
Een andere variant gaat ervan uit dat ieder mens de pathologie in zich bergt, wat nog niet hoeft te betekenen dat deze tot problemen leidt. Ieder mens bergt ook agressie in zich. Dat kan op een opbouwende manier gebruikt worden in werk en hobby’s, het kan ook heel destructief aangewend worden. Daar staan de kranten dagelijks vol mee.